Distale radiusfracturen zijn een van de meest voorkomendebreukenIn de klinische praktijk. Voor de meeste distale fracturen kunnen goede therapeutische resultaten worden bereikt door palmaire benadering met plaat- en schroeffixatie. Daarnaast zijn er verschillende speciale typen distale radiusfracturen, zoals Bartonfracturen, Die-punchfracturen,Chauffeursfracturen, etc., die elk een specifieke behandeling vereisen. Buitenlandse wetenschappers hebben in hun studies van grote aantallen gevallen van distale radiusfracturen een specifiek type geïdentificeerd waarbij een deel van het gewricht een distale radiusfractuur vertoont en de botfragmenten een conische structuur vormen met een "driehoekige" basis (tetraëder), ook wel het "tetraëder"-type genoemd.
Concept van een distale radiusfractuur van het type "tetraëder": Bij dit type distale radiusfractuur treedt de breuk op in een deel van het gewricht, waarbij zowel de palmo-ulnaire als de radiale styloïde facetten betrokken zijn, met een transversale driehoekige configuratie. De breuklijn loopt door tot het distale uiteinde van de radius.
Het unieke karakter van deze fractuur wordt weerspiegeld in de karakteristieke kenmerken van de botfragmenten aan de palmo-ulnaire zijde van de radius. Enerzijds dient de fossa lunaris, gevormd door deze botfragmenten aan de palmo-ulnaire zijde, als fysieke ondersteuning tegen volaire dislocatie van de handwortelbeentjes. Het verlies van ondersteuning door deze structuur resulteert in volaire dislocatie van het polsgewricht. Anderzijds is het herstellen van dit botfragment naar zijn anatomische positie, als onderdeel van het radiale gewrichtsoppervlak van het distale radio-ulnaire gewricht, een voorwaarde voor het herwinnen van stabiliteit in het distale radio-ulnaire gewricht.
De onderstaande afbeelding illustreert geval 1: beeldvormende verschijnselen van een typische distale radiusfractuur van het type ‘Tetrahedron’.
In een vijf jaar durend onderzoek werden zeven gevallen van dit type fractuur geïdentificeerd. Wat betreft de chirurgische indicaties, werd in drie gevallen, waaronder geval 1 op de afbeelding hierboven, waar aanvankelijk sprake was van niet-gedisloceerde fracturen, aanvankelijk gekozen voor conservatieve behandeling. Tijdens de follow-up ondervonden alle drie de gevallen echter een fractuurdislocatie, wat leidde tot een daaropvolgende interne fixatieoperatie. Dit wijst op een hoge mate van instabiliteit en een aanzienlijk risico op redisloca-tie bij fracturen van dit type, wat een sterke indicatie voor chirurgische interventie benadrukt.
Wat de behandeling betreft, ondergingen twee gevallen aanvankelijk een traditionele volaire benadering met flexor carpi radialis (FCR) voor interne fixatie met plaat en schroef. In één van deze gevallen mislukte de fixatie, wat resulteerde in botverplaatsing. Vervolgens werd een palmo-ulnaire benadering toegepast en werd een specifieke fixatie met een kolomplaat uitgevoerd voor revisie van de centrale kolom. Nadat de fixatie faalde, ondergingen de volgende vijf gevallen allemaal een palmo-ulnaire benadering en werden ze gefixeerd met platen van 2,0 mm of 2,4 mm.
Casus 2: Met behulp van de conventionele volaire benadering met flexor carpi radialis (FCR) werd fixatie met een palmaire plaat uitgevoerd. Postoperatief werd een anterieure dislocatie van het polsgewricht waargenomen, wat duidde op falen van de fixatie.
Bij geval 2 resulteerde de toepassing van de palmo-ulnaire benadering en revisie met een kolomplaat in een bevredigende positie voor interne fixatie.
Gezien de tekortkomingen van conventionele distale radiusfractuurplaten bij het fixeren van dit specifieke botfragment, zijn er twee belangrijke problemen. Ten eerste kan het gebruik van de volaire benadering met de flexor carpi radialis (FCR) leiden tot onvoldoende blootstelling. Ten tweede kunnen de grote schroeven van de palmair vergrendelende plaat kleine botfragmenten mogelijk niet nauwkeurig vastzetten en deze mogelijk verplaatsen door het plaatsen van schroeven in de openingen tussen de fragmenten.
Daarom suggereren wetenschappers het gebruik van borgplaten van 2,0 mm of 2,4 mm voor specifieke fixatie van het botfragment in de centrale kolom. Naast de steunplaat is het gebruik van twee schroeven om het botfragment te fixeren en de plaat te neutraliseren ter bescherming van de schroeven ook een alternatieve optie voor interne fixatie.
In dit geval werd, nadat het botfragment met twee schroeven was vastgezet, een plaat geplaatst om de schroeven te beschermen.
Samenvattend vertoont de distale radiusfractuur van het type “Tetrahedron” de volgende kenmerken:
1. Lage incidentie met een hoog percentage misdiagnoses op basis van de initiële film.
2. Hoog risico op instabiliteit, met neiging tot redislocatie tijdens conservatieve behandeling.
3. Conventionele palmaire fixatieplaten voor distale radiusfracturen hebben een zwakke fixatiesterkte. Voor specifieke fixatie wordt het gebruik van 2,0 mm of 2,4 mm fixatieplaten aanbevolen.
Gezien deze kenmerken is het in de klinische praktijk raadzaam om CT-scans of periodieke heronderzoeken uit te voeren bij patiënten met significante polsklachten maar negatieve röntgenfoto's.breukwordt een vroegtijdige chirurgische ingreep met een kolomspecifieke plaat aanbevolen om complicaties later te voorkomen.
Plaatsingstijd: 13-10-2023