De intertrochantere femorale fractuur is de meest voorkomende heupfractuur in de klinische praktijk en een van de drie meest voorkomende fracturen die gepaard gaan met osteoporose bij ouderen. Conservatieve behandeling vereist langdurige bedrust, met een hoog risico op decubitus, longinfecties, longembolie, diepe veneuze trombose en andere complicaties. De verpleegtechnische problemen zijn aanzienlijk en de herstelperiode is lang, wat een zware last legt op zowel de maatschappij als de families. Daarom is vroegtijdig chirurgisch ingrijpen, indien draaglijk, cruciaal voor het bereiken van gunstige functionele resultaten bij heupfracturen.
Momenteel wordt de PFNA (proximale femorale nagel antirotatie systeem) interne fixatie beschouwd als de gouden standaard voor de chirurgische behandeling van heupfracturen. Het bereiken van positieve ondersteuning tijdens de repositie van heupfracturen is cruciaal om vroegtijdige functionele oefening mogelijk te maken. Intraoperatieve fluoroscopie omvat anteroposterieure (AP) en laterale opnamen om de repositie van de femorale anteroposterieure mediale cortex te beoordelen. Er kunnen echter conflicten ontstaan tussen de twee perspectieven tijdens de operatie (d.w.z. positief in laterale opname maar niet in anteroposterieure opname, of vice versa). In dergelijke gevallen vormt het evalueren of de repositie acceptabel is en of aanpassing nodig is, een uitdagend probleem voor klinische professionals. Wetenschappers van binnenlandse ziekenhuizen zoals het Oriental Hospital en het Zhongshan Hospital hebben dit probleem aangepakt door de nauwkeurigheid te analyseren van de beoordeling van positieve en negatieve ondersteuning onder anteroposterieure en laterale opnamen met behulp van postoperatieve driedimensionale CT-scans als standaard.


▲ Het diagram illustreert positieve ondersteuningspatronen (a), neutrale ondersteuningspatronen (b) van heupfracturen in het anteroposterieure aanzicht.

▲ Het diagram illustreert positieve ondersteuningspatronen (d), neutrale ondersteuningspatronen (e) en negatieve ondersteuningspatronen (f) van heupfracturen in het laterale aanzicht.
Het artikel bevat casusgegevens van 128 patiënten met een heupfractuur. Intraoperatieve anteroposterieure en laterale beelden werden afzonderlijk aan twee artsen (één met minder en één met meer ervaring) verstrekt om de positieve of niet-positieve ondersteuning te beoordelen. Na de eerste beoordeling vond na twee maanden een herevaluatie plaats. Postoperatieve CT-beelden werden aan een ervaren professor verstrekt, die bepaalde of de casus positief of niet-positief was en diende als standaard voor de beoordeling van de nauwkeurigheid van de beeldbeoordelingen door de eerste twee artsen. De belangrijkste vergelijkingen in het artikel zijn als volgt:
(1) Zijn er statistisch significante verschillen in de beoordelingsresultaten tussen de minder ervaren en meer ervaren artsen in de eerste en tweede beoordeling? Daarnaast onderzoekt het artikel de intergroepsconsistentie tussen de minder ervaren en meer ervaren groepen voor beide beoordelingen en de intragroepsconsistentie tussen beide beoordelingen.
(2) In het artikel wordt CT als gouden standaard gebruikt en wordt onderzocht wat betrouwbaarder is voor het beoordelen van de kwaliteit van de reductie: laterale of anteroposterieure evaluatie.
Onderzoeksresultaten
1. In de twee beoordelingsrondes, met CT als referentiestandaard, waren er geen statistisch significante verschillen in gevoeligheid, specificiteit, percentage vals-positieve resultaten, percentage vals-negatieve resultaten en andere parameters met betrekking tot de evaluatie van de kwaliteit van de reductie op basis van intraoperatieve röntgenfoto's tussen de twee artsen met verschillende niveaus van ervaring.

2. Bij de evaluatie van de reductiekwaliteit nemen we de eerste beoordeling als voorbeeld:
- Als er overeenstemming is tussen anteroposterieure en laterale beoordelingen (beide positief of beide niet-positief), is de betrouwbaarheid bij het voorspellen van de kwaliteit van de reductie op CT 100%.
- Als er onenigheid is tussen anteroposterieure en laterale beoordelingen, is de betrouwbaarheid van laterale beoordelingscriteria bij het voorspellen van de kwaliteit van de reductie op CT hoger.

▲ Het diagram illustreert een positieve ondersteuning die in de anteroposterieure weergave zichtbaar is, maar in de laterale weergave niet-positief lijkt. Dit wijst op een inconsistentie in de beoordelingsresultaten tussen de anteroposterieure en laterale weergave.

▲ Driedimensionale CT-reconstructie levert observatiebeelden op vanuit meerdere hoeken, die dienen als standaard voor de beoordeling van de reductiekwaliteit.
In de voorgaande standaarden voor repositie van intertrochantere fracturen is er naast positieve en negatieve ondersteuning ook het concept van "neutrale" ondersteuning, wat anatomische repositie impliceert. Vanwege problemen met betrekking tot de resolutie met behulp van fluoroscopie en de waarneembaarheid met het menselijk oog, bestaat er theoretisch echter geen echte "anatomische repositie" en zijn er altijd kleine afwijkingen in de richting van "positieve" of "negatieve" repositie. Het team onder leiding van Zhang Shimin in het Yangpu Ziekenhuis in Shanghai publiceerde een artikel (ik ben de specifieke referentie vergeten, ik zou het op prijs stellen als iemand die kan geven) waarin wordt gesuggereerd dat het bereiken van positieve ondersteuning bij intertrochantere fracturen kan leiden tot betere functionele resultaten in vergelijking met anatomische repositie. Gezien deze studie is het daarom raadzaam om tijdens de operatie te streven naar positieve ondersteuning bij intertrochantere fracturen, zowel in anteroposterieure als laterale opname.
Plaatsingstijd: 19-01-2024